woensdag 28 december 2016

De Anderen.

Een mama, haar vrouw en hun vriend. Een familie. Misschien bestaan ze. Ergens. Misschien bestaan ze alleen in mijn hoofd. Samen met een zoon of dochter, ergens in een huis. En ik ken hen. Ze leven en overleven in dezelfde wereld als ik. Ik hoop dat ik ze ken. Ik hoop dat iedereen hen kent. Mensen die anders zijn, anders leven. Mensen die kwetsbaar zijn maar niet zwak. Mensen die eerlijk en open zijn op een manier die ik verloren dacht in de wereld. Mensen die zichzelf zijn; niet ondanks de wereld rond hen, maar dankzij de wereld rond hen. For better or worse. Zonder excuses. Ik stel me het kind voor. In dat huis. Zeker van niets, behalve van de liefde. Ik stel me ‘tijd’ voor in dat huis. Die anders loopt, daar, dan hier. De tijd, die zich langs mij haast, stukje bij beetje opgevreten door de zon die hongerig over mijn hoofd heen jaagt, lijkt mij niet op te merken. De dag reeds gepasseerd in mijn onachtzaamheid; terwijl ik daar sta in vallend licht, verlamd door dat eindeloze rijtje van dingen die ik zou moeten doen en te veel zijn om gedaan te krijgen. Dingen halfslachtig begonnen; niet afgemaakt. Ik beeld mij dat huis in, waar de tijd geleefd wordt in momenten. Waar de tijd zelf, tijd maakt voor het nu. Bewust beleefd. Ook het ‘nu’ heeft lijstjes, daar niet van. Maar het ‘nu’ kijkt naar het volgende puntje. Een enkele taak die uitvoerbaar is. Overzichtelijk en overkombaar. Zoals elke reis, hoe ambitieus ook, begint met een voet voor de andere te zetten. En wanneer elke seconde een moment is, hoe kan de tijd daar dan niet vertragen? Hoe kan ze zich daar dan niet ten volle geven, aan het méér zijn dan onopgemerkte seconden, tik na tik wegkwijnend; opzij geschoven door de wijzers van een klok. Ik stel me het kind voor in dat huis. Stel me voor, hoe het zou zijn om zo te leven, terwijl de hond naast mij zachtjes jankt, geplaagd door een droom. En ik herinner me het ‘nu’. En de momenten die ik maak, nu, terwijl ik schrijf over mensen die ik amper ken maar die mijn hart vullen met dromen. En met hoop. En met liefde. Want ik hou van hen. Van die mensen die ik ken en toch niet ken. Die familie die leeft, ver van hier. Die kracht geven aan elkaar, elk van hen met een aanstekelijke glimlach en met zulk een grote ‘lebensfreude’ dat het sporen nalaat in ieder die het geluk heeft hen te mogen kennen. Dat is, als ze bestaan buiten mijn hoofd. Ik stel me het kind voor. Met iets van angst en hoop zet ik mijzelf op die plek. Waar er tijd is om elke seconde te beleven en de loden mantel van verwachtingen naast mij neer valt. Waar ik mijzelf durf zijn, onvoorwaardelijk en zonder terughoudendheid. Niet ondanks de wereld, maar dankzij de wereld. Sticks and stones, verwachtingen en assumpties… We maken er een kamp van. Een kamp van stokken en stenen, ons toegeworpen in vriendschap en in wrok, en we lijmen alles aan elkaar met veel hoop, een lach en een traan. Een kamp dat we alleen maar kunnen maken, dankzij de wereld om ons heen. Dat heeft die familie mij getoond.
Ik stel het me voor. Een kind, een mama, haar vrouw, hun vriend en ik.
Het wordt een prachtig kamp.
En de tijd? Die wacht op ons.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten